Tekst Eddy de Vries
Een foto die mijn vader altijd ontroerde en nu ook mij altijd raakt, wanneer ik deze zie. Eigenlijk sprak hij er liever niet over. Maar mijn moeder kende het verhaal ook. Mijn vader was in 1943 zeven jaar oud en wilde op de ochtend van negen maart van dat jaar graag met een bevriend buurjongetje spelen. Hij vroeg aan zijn moeder, mijn oma dus, of dat mocht en dat was prima natuurlijk. Een paar minuten later kwam mijn vader huilend terug. Niet alleen zijn vriendje, maar de hele familie was weg.
De familie De Vries woonde op de Heiligeweg 13a en Cecil David en zijn familie een paar huizen verderop, op nummer 19. Op de hoek met de Grote Kerkstraat. In de zomer van 1942 waren de eerste joden uit Harlingen weggevoerd. Een groepje mannen van tussen de 16 en 60 jaar, die een tijdje daarvoor was gekeurd voor tewerkstelling in een joods werkkamp. Het woord vernietigingskamp was nog niet gevallen. Mijn vaders vriendje Cecil David, zijn broertje Elkan Aron en hun moeder Hannah zijn met de trein van 06:30 uur naar Leeuwarden overgebracht waar ze herenigd worden met vader Michiel. Hij is twee weken daarvoor gearresteerd omdat hij van iemand een fles melk heeft gekocht. Op 23 maart 1943 gaan ze op transport van kamp Westerbork naar Sobibór, Polen. Drie dagen later is de hele familie vermoord.
Ik ben van ver na de oorlog, maar het zien van de foto en mijn herinnering aan het verhaal bezorgen me een triest gevoel en vraag ik me af waar de wreedheid in mensen vandaan kan komen. Die enorme haat jegens een geloof of een mening of huidskleur of geaardheid? Hoe diep moeten onwetendheid en haat zitten om mensen niet te willen toestaan in een maatschappij of gemeenschap? Vandaag staan we stil bij mensen die omgebracht zijn als gevolg van diezelfde haat, maar na vandaag? Morgen worden festivalterreinen overspoeld met feestvierders, maar de aanleiding van dit feest doet hen er nog nauwelijks toe.
Over een paar maanden barst de Zwarte Piet-discussie weer los. Mensen die nu de mond vol hebben van respect, eerbied en om acht uur twee minuten stil zijn, veranderen begin november hun Facebookprofielfoto, in een foto met een Nederlands vlaggetje waarbij staat te lezen dat Zwarte Piet vooral zwart moet blijven. Tegenstanders van hen mogen dan vooral terug naar ‘eigen land’ of moeten zich maar aanpassen. Mensen die hun land moeten ontvluchten, omdat ze anders vermoord of vervolgd zullen worden, vertellen we dat de grenzen voor hen gesloten zullen blijven, we ontmoedigen ze en vertellen hen dat ze profiteurs, leugenaars en verkrachters zijn.
Nog even kijk ik naar de foto die mijn vader zo wist te ontroeren. Cecil David Speijer was een joods jongetje, en dat maakte hem anders dan ons. Vanavond denk ik bij het stil zijn niet alleen aan hem, Kees of Jan en Marie en Truus, maar ook even met respect aan Mohammed en Amira, aan hen die anders denken, zijn of een andere mening hebben. Ook al past dat misschien niet in het ideaalbeeld van ‘ons’ Nederland. Mijn oma moet een lieve vrouw zijn geweest. Ongetwijfeld moet mijn vader gevraagd hebben, waar zijn vriendje was gebleven. Buiten de onwetendheid over het lot van de Joden, zal mijn oma niet onverschillig hebben gereageerd. Maar wat voor antwoord zal zij hebben gegeven?